In de Italiaanse Barok waren er telkens weer componisten die de in wezen hoofse barokmuziek zo nu en dan aan de kant zetten en met behulp van uit de volksmuziek afkomstige ritmes en patronen hun fantasie de vrije loop lieten.
Antonio Vivaldi is natuurlijk het bekendste voorbeeld hiervan. Maar in de zeventiende eeuw was het eigenlijk nog veel gebruikelijker, en niet alleen in Italië. In de jigs, airs en hornpipes van Purcell zit ontegenzeggelijk heel veel “folk”, in de dansen van Merula, Marini en Falconieri horen we de opzwepende ritmes van de Italiaanse straat, terwijl Schmelzer doedelzakspelers en zigeunerviolisten laten opdraven. Telemann werd in zijn jonge jaren getroffen door de kracht van de Poolse volksmuziek, en later verwerkte hij dit in een heel “folky” triosonate.